De bai en de blom 

Mooi zitte, koike, moide vergeloike 

Wat zal ik ‘rs doen veneivend laat? 

  

Eerst zitte, roke, meskien een beetje hope 

Op een mooie moid die met me praat 

  

Ik ben gruiziger den gruis, maar me moidje zit nag thuis 

Je weet toch hoe zuks gaat? 

  

Ze zai: “Nee, nee, nee, ik gaan niet mee 

Ok niet enkeltvoor de grap 

  

Nee, nee, nee, ik hoef niet mee 

Maar hou ’t wel een beetje knap 

  

En zeg niet ‘Kom, ik de bai en jee de blom’. 

Deer ben ik immers zelf in trapt.” 

  

Ik zit hier te zitte. Ik zou wel kenne pitte 

Ik voel me as een vlieg in een spinneweb 

  

Ik draai nag een sjekkie. Een maid met een leuk bekkie 

Vraagt of ik meskien een vuurtje heb 

  

En ik zeg ‘Kom, ik de bai en jee de blom’ 

Ze geeft me niet geloik een mep 

  

Ze doet deftig, heftig, ze loikt een jaar of zestig 

Dat zien ik nou ok, maar hoe kom ik weg? 

  

Ze werkt in de bouw (zegt ze) 

Dat ze van me houdt, (zegt ze) 

En dat ik van die mooie dinge zeg 

  

En ik zeg ‘Kom bai ’t baitje, mooie blom’ 

We duike same in een heg…