(Jagger/Richards, bewerking W.G. Dronkert)
Mooi zitte, koike, moide vergeloike
Wat zal ik ‘rs doen veneivend laat?
Eerst zitte, roke, meskien een beetje hope
Op een mooie moid die met me praat
Ik ben gruiziger den gruis, maar me moidje zit nag thuis
Je weet toch hoe zuks gaat?
Ze zai: “Nee, nee, nee, ik gaan niet mee
Ok niet enkeltvoor de grap
Nee, nee, nee, ik hoef niet mee
Maar hou ’t wel een beetje knap
En zeg niet ‘Kom, ik de bai en jee de blom’.
Deer ben ik immers zelf in trapt.”
Ik zit hier te zitte. Ik zou wel kenne pitte
Ik voel me as een vlieg in een spinneweb
Ik draai nag een sjekkie. Een maid met een leuk bekkie
Vraagt of ik meskien een vuurtje heb
En ik zeg ‘Kom, ik de bai en jee de blom’
Ze geeft me niet geloik een mep
Ze doet deftig, heftig, ze loikt een jaar of zestig
Dat zien ik nou ok, maar hoe kom ik weg?
Ze werkt in de bouw (zegt ze)
Dat ze van me houdt, (zegt ze)
En dat ik van die mooie dinge zeg
En ik zeg ‘Kom bai ’t baitje, mooie blom’
We duike same in een heg…